Chat with us, powered by LiveChat

Module 5. Tekstbegrip

Les 1 Hoe leer je een tekst?

 

 

Bij veel vakken moet je een tekst lezen en begrijpen. Daarom is het belangrijk dat je weet hoe je dat moet doen. Als je een tekst goed begrijpt, kan je de vragen in een toets beantwoorden. Deze studievaardigheid kan je gebruiken vanaf de brugklas tot je examenjaar. Als je dat goed doet, ben je al half geslaagd.

 

Na deze les weet je hoe je een tekst kan doorgronden.

 

 

Terugkijken

 

De vorige module ging over reflecteren. Wat heb je daarvan opgestoken? Denk je dat dat je kan helpen? Leg uit waarom wel of waarom niet? Als je goede tips hoort noteer die.

 

Bespeek dit met de klas

 

 

Bekijk de video

 

Als je goede tips tegenkomt, noteer die in je notitieboekje of bewaar ze op je computer..

 

 

Welke tekst voor welk vak ga je leren voor de toets?

 

Zet de toets in je agenda

Bespreek dat met de klas en de mentor.

 

 

Stap 1 Bekijk de tekst globaal

 

 

Om de tekst goed te begrijpen, ga je de tekst net als een kluwen wol ontrafelen. We beginnen groot en maken het steeds kleiner. Net zo lang tot je alle geheimen van de tekst kent.

Dat begint met de tekst ‘globaal bekijken’. Een tekst globaal bekijken, betekent dat je alleen let op dingen in de tekst die meteen opvallen.

Als je de tekst van boven naar beneden scant, kom je eerst de titel en eventueel de subtitels tegen. Verderop zie je vet-, schuingedrukte, of onderstreepte tekst. Maar ook ‘tussenkopjes’ of plaatjes met een onderschrift. Dit wijst allemaal op belangrijke informatie in de tekst. En daar ben je vooral naar op zoek.Daardoor krijg je een eerste indruk van waar de tekst over gaat. Vooral de titel kan daarbij belangrijk zijn.

Maar als je weet, wat het onderwerp is, kan je verder ‘puzzelen’. Welke tekst heeft daarmee te maken?

 

 

OPDRACHT 1. Hoe bekijk je de tekst globaal?

 

Onderstreep of markeer de zinnen die direct opvallen.

Of doe het op een apart blaadje.

Stap 2. Leer de tekst actief

 

 

Bij actief studeren doe je iets. Bijvoorbeeld: markeren, onderstrepen, vragen bedenken en bij het overhoren, vragen beantwoorden. Om te beginnen zoek je het onderwerp. Daarna bedenk je de hoofdgedachte.

Het onderwerp is waar de tekst over gaat. Het kan een ding zijn, iets, een dier of een persoon. Bijvoorbeeld een fiets (ding), de oceaan (iets), een paard (een dier) of Willem Alexander (een persoon). Dan is de vraag: wat doet het onderwerp, of wat maakt het mee?

De hoofdgedachte is wat het onderwerp samengevat doet of meemaakt. Bijvoorbeeld: ‘Koning Willem Alexander te gast in Amsterdam.’ Alle informatie die daar direct mee te maken heeft, is dan belangrijk.

 

 

OPDRACHT 2. Wat is de hoofdgedachte?

 

Onderstreep, markeer of schrijf het onderwerp en de hoofdgedachte op in je notitieboekje of in een samenvattingenschrift.

Of zsla deze informatie op in een mapje op je computer. Bijvoorbeeld in het mapje ‘Tekstbegrip’.

 

Als je weet wat het onderwerp is, kun je op zoek gaan naar de reden waarom het onderwerp in de tekst zit; wat doet of ‘ervaart’ de oceaan of Willem Alexander? Dan heb je de hoofdgedachte. Als je weet wat de hoofdgedachte is, kan je daarbij open vragen bedenken. Dat zijn vragen die beginnen met ‘Hoe’ of ‘wat’.

 

Zoek de betekenis op.

Als je een woord in de tekst niet begrijpt, begrijp je een deel van de tekst niet. Dat demotiveert. Zoek de betekenis dus eerst op en sla het eventueel ergens op.

 

 

 

WAT HEB JE GELEERD?

 

Deze les heb ik geleerd hoe je een tekst kunt begrijpen. Door de tekst eerst globaal te bekijken en daarna de tekst geconcentreerd actief te gaan bestuderen. En op zoek te gaan naar het onderwerp en de hoofdgedachte.

 

 

Challenge

 

Hoe pak jij een tekst de volgende keer aan? Maak daar een plan voor. Gebruik deze informatie daarbij als je weer een toets voor een zaakvak gaat leren. Zaakvakken zijn aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. Pak het stappenplan erbij als je niet meer weet hoe je het moet aanpakken.

Inhoudsopgave

Les 1. Hoe leer je een tekst?

Les 2. Wat zijn de hoofd- en bijzaken?

Les 3. Hoe leer en maak je een toets?

Terug naar hoofdpagina