Profielwerkstuk HV
Fase 1 Schrijf je werkstuk
Als het goed is heb je alle ‘bouwstenen’ verzameld en kan je nu het huis gaan bouwen. Oftewel: het is tijd je Profielwerkstuk te schrijven. Ook dat doe je in fases, drie om precies te zijn: Opzet (1), Concept (2) en Concreet (3). Succes!
FASE 1: ORGANISEREN |
FASE 2: VOORBEREIDEN |
FASE 3: SCHRIJVEN |
FASE 4: AFRONDEN |
Logboek (1) |
Thema (6) |
Werkstuk opzet (9) |
Presentatie vorm (14) |
Onderwerp (7) |
|||
Met wie? (2) |
Werkstuk concept (10) |
Inleveren (15) |
|
Onderzoeksvraag (8) |
|||
Begeleider (3) |
|||
Conclusie (11) |
|||
Plan van aanpak (4) |
Deelvragen |
||
Presenteren (16) |
|||
Bronnen (12) |
|||
Hypothese |
|||
Werkstuk concreet (13) |
|||
Informatie zoeken |
|||
Feedback (5) |
|||
Plannen |
Informatie zoeken en beoordelen |
Reflecteren |
Presenteren |
FASE 1: ORGANISEREN |
FASE 2: INFORMATIE ZOEKEN |
FASE 3: INFORMATIE BEOORDELEN |
FASE 4: PRESENTEREN |
Stap 10 Schrijf je werkstuk (opzet)
Dat is het leukste gedeelte van je onderzoek: je beschrijft je onderzoek, stelt vra- gen, gaat op zoek naar de antwoorden, bedenkt argumenten en komt uiteinde- lijk tot een conclusie.
Teveel of te weinig
Het probleem zal niet zijn dat je te weinig informatie zult vinden, doorgaans is dat eerder te veel. Het is een reëel risico dat je je onderwerp te groot hebt ge- maakt. In dat geval zal je je Profielwerkstuk meer moeten afbakenen.
De opzet van je Profielwerkstuk
1. Maak eerst de globale indeling van je werkstuk.
Formuleer de titel, bepaal de hoofdstukken, en (eventueel) paragrafen. Later kun je deze indeling altijd nog aanpassen.
2. Daarna noteer je alle (antwoorden op de) deelvragen (eventueel al geformu- leerd als titel).
Doe dat bijvoorbeeld op aparte blaadjes (voor elke deelvraag een apart blaadje).
3. Verdeel nu alle informatie die je tijdens het onderzoek hebt verzameld over de verschillende blaadjes.
Denk aan alle notities die je hebt gemaakt, samenvattingen, stukjes uit de krant, notulen van verslagen met je partner, maar ook met je begeleider, informatie die je begeleider je gaf en natuurlijk alle informatie die in het logboek staat.
4. Verdeel de (schrijf)taken.
Wie schrijft welk hoofdstuk? Je kunt er ook voor kiezen om het hele schrijftra- ject met z’n tweeën te doen). Gebruik het blaadje waarop de titel (en de infor- matie) van het hoofdstuk staat als leidraad.
5. Schrijf nu de opzet van het Profielwerkstuk (voeg alle hoofdstukken bij elkaar).
Voeg daar de informatie bij verplichte onderdelen (bijvoorbeeld Bronvermel- ding) aan toe.
6. Schrijf (de opzet voor) de inleiding.
Dat kan een van jullie doen, waarna je het samen fijn slijpt, maar je kunt het natuurlijk ook meteen samen doen. Het is ten slotte een belangrijke mijlpaal in het hele proces. Daar heb je al die tijd naartoe gewerkt.
7. Schrijf de (voorlopige) conclusie.
Dat is het antwoord op je onderzoeksvraag. Ook dat kun je het beste geza- menlijk doen. Om dezelfde reden.
8. Schrijf het concept van je Profielwerkstuk.
Denk daarbij aan hoofdstukken, (eventueel) paragrafen, kopjes, tussenkopjes, het vet maken of cursiveren van belangrijke woorden of zinnen, maar ook aan uniformiteit (elke titel van een hoofdstuk is hetzelfde qua lettergrootte, be- werking en kleur. Dat geldt ook voor de kopjes en tussenkopjes, ruimte tussen onderdelen, kaders, schema’s en alle andere woorden of zinnen die op moe- ten vallen.
9. Vraag feedback.
Laat vervolgens je Profielwerkstuk lezen aan mensen van wie jij denkt dat ze mee kunnen helpen je Profielwerkstuk beter te maken.
10. Verwerk de feedback.
Neem alle tips serieus en gebruik de tips waarvan jij denkt dat het je Profiel- werkstuk beter maakt.
11. Schrijf nu je definitieve Profielwerkstuk.
Laat je begeleider regelmatig meelezen, zodat hij/zij feedback kan geven waarmee je verder kunt.
12. Lever je conceptverslag op tijd in.
Dan kun je daarna nog een en ander ‘repare- ren’, voordat je de definitieve versie inlevert.
OPDRACHT
Vond je het lastig of juist gemakkelijk om de opzet van je profielwerkstuk te maken? Heb je daar vragen bij, noteer die dan in je logboek en stel ze bij het eerstvolgende begeleidingsge- sprek aan je begeleider.
CHECKLIST
Hoe maak je de opzet van je profielwerkstuk?
1. Maak de globale indeling.
2. Noteer alle (antwoorden op de) deelvragen.
3. Verdeel alle informatie over de deelvragen.
4. Verdeel de schrijftaken (neem op in het logboek) en bepaal de deadline(s).
5. Schrijf de opzet van je Profiel werkstuk (inclusief de verplichte onderdelen, zoals de Bronvermelding).
6. Schrijf de (opzet van de) inleiding.
7. Schrijf de (voorlopige) conclusie.
8. Schrijf nu het concept van je Profielwerkstuk.
9. Vraag feedback.
10. Verwerk feedback.
11. Maak je Profielwerkstuk definitief.
Aantekeningen
Stap 11 Maak je werkstuk concreet
Schrijven is herschrijven. En (Her)schrijven is vaak schrappen.
Samen
Het werkt meestal het best als je (liefst samen) hoofdstuk voor hoofdstuk herschrijft. Denk daarbij aan:
1. Wat is belangrijk (hoofdzaken), minder belangrijk (bijzaken) of overbodig? Dit is het moeilijkste gedeelte van het hele proces. Vraag je af: wat draagt het bij aan het hoofdstuk (of paragraaf)? Of wat als je het weglaat?
2. Wat is (on)duidelijk?
Het is de bedoeling dat iemand die het leest, begrijpt wat er staat en waarom het er (zo) staat. Laat het profielwerkstuk door diverse mensen lezen en ge- bruik hun feedback om het beter te maken. Als iets onduidelijk is en onbe- langrijk, schrap het. Is het onduidelijk, maar wel belangrijk, herschrijf het dan.
3. Wat past bij elkaar?
Het kan zijn dat een stuk tekst (een regel of een alinea) wel belangrijk is, maar niet op de juiste plek staat. Verplaats het dan naar de plek waar het hoort.
4. Sluit elke paragraaf en elke alinea aan op de volgende?
Is dat niet het geval, pas dat dan aan door te schrappen, te herschrijven of de link te verduidelijken. De structuur moet voor de lezer duidelijk en logisch zijn.
Als de eerste versie van een hoofdstuk of paragraaf klaar is, lees die dan een paar keer over (liefst niet meteen) en/of laat het aan een ander lezen.
Je definitieve Profielwerkstuk bestaat uit zeven onderdelen.
Check voor de zekerheid de eisen die op jouw school gelden (PTA).
1. Voorblad
Daarop staat de titel van je Profielwerkstuk, jouw naam/jullie namen, en de naam van de begeleider.
2. Inhoudsopgave (pas maken als het Profielwerkstuk definitief is)
Daarin staat de verwijzing naar hoofdstukken, paragrafen en pagina’s, en het paginanummer waarop dat stukje te vinden is.
3. Kernhoofdstukken
Daarin geef je antwoord op hoofdvraag en deelvragen, uitgewerkt in onder- scheidende hoofdstukken. Zorg voor een logische opbouw en goede, voor iedereen begrijpelijke argumentatie.
4. Inleiding
Daarin geef je aan waarom je voor dit onderwerp of deze hoofdvraag hebt gekozen, wat de probleemstelling is, in welke deelvragen je de hoofdvraag hebt opgesplitst (wat de antwoorden zijn) en hoe je je onderzoek hebt aange- pakt. Maar ook tegen welke problemen je bent aangelopen en hoe je het hebt opgelost. De inleiding kun je het beste schrijven als alle hoofdstukken af zijn.
5. Conclusie
Daarin kom je terug op de hoofdvraag, probleemstelling of deelvragen die je jezelf in de inleiding hebt gesteld. Op basis daarvan formuleer je de resultaten van je onderzoek (= de antwoorden op je deelvragen). De conclusie bevat geen nieuwe informatie. Ook kijk je terug op het proces en de evaluatie van je eigen werk. Bij het schrijven van een conclusie, kun je de volgende volgorde aanhouden:
- Start met een korte samenvatting van het onderwerp en de onderzoeksvraag. Houd qua argumentatie en bevindingen dezelfde volgorde aan die je bij het onderzoek hebt aangehouden (deelvragen).
- Beantwoord nu je onderzoeksvraag. Met deze informatie kun je de hoofdvraag beantwoorden. Omschrijf ook de doelstelling en stel vast of de doelstelling inderdaad gehaald is.
- Houd het kort en bondig. Het gaat in de conclusie alleen om de hoofdzaken. Houd dat kort en bondig. Maar zorg dat er verband is tussen de zinnen, en de lezer begrijpt waarom je die conclusie trekt (hij hoeft het er niet mee eens te zijn).
6. Literatuurlijst
In de literatuurlijst vermeld je alle geraadpleegde literatuur. In de literatuur- lijst komen de boeken op alfabetisch volgorde op naam van de auteur!
Zie verder hoofdstuk 13: Bronvermelding.
7. Logboek
Dat het controleerbaar moet zijn, geldt ook voor het logboek; alle afspraken (met mensen die je hebt geïnterviewd of instellingen die je hebt bezocht, maar ook gesprekken/overleg met je partner en begeleider). Alle conclusies die je heb getrokken, wie wat heeft gedaan, kortom alle informatie die het proces beschrijft moet erin staan, Zo kan je begeleider controleren of de afspraken zijn nagekomen of gedaan, en of je voldoet aan het totaal aantal uren dat er voor een Profielwerkstuk staat.
Illustreren
Illustraties zijn beelden (foto’s, tekeningen, schema, etc.) die je Profielwerkstuk niet alleen mooier kunnen maken, maar ook de tekst kunnen verduidelijken. Bijvoorbeeld door onderzoeksresultaten in een schema te zetten.
- Je conclusie is gebaseerd op wat je in je Profielwerkstuk hebt opgeschreven. Dus verwerk geen nieuwe informatie in je conclusie. Kom ook niet met informatie die je daarin niet hebt onderbouwd.
- Als je tijdens het schrijven al notities maakt die te maken hebben met de eindconclusie, maak je het jezelf een stuk gemakkelijker.
- Je conclusie mag niet meer dan 500 woorden tellen. Kies daarom de meest belangrijke bevin- dingen die je hebt kunnen vaststellen en omschrijf deze in de conclusie.
- Geef je Profielwerkstuk een persoonlijk tintje! Leuk het Profielwerkstuk op met plaatjes, besteed aandacht aan de opmaak, afwerking en lay-out. Denk ook aan paginanummers, hoofdstuknummers, fonts, lettergrootte en andere ‘uiterlijkheden’. Zorg er dus voor dat het niet alleen inhoudelijk goed is, maar dat het er ook indrukwekkend uitziet.
Op jilster.nl kun je je Profielwerkstuk upgraden. Je kunt er zelfs een boek van maken.
OPDRACHT
Dit was een heel belangrijke stap.Vermeld in je logboek hoe jullie dit hebben aangepakt (alles samen of ieder een deel), welke problemen je hebt moeten oplossen en wat je daarvan hebt geleerd.
CHECKLIST
Hoe maak je je Profielwerkstuk af?
1. Maak het voorblad.
2. Schrijf de kernhoofdstukken. 3 Schrijf de inleiding.
3. Schrijf de conclusie.
4. Schrijf de literatuurlijst.
5. Maak de inhoudsopgave.
6. Maak je logboek definitief.
Aantekeningen
………………………………………………………………….
Stap 12 Schrijf je conclusie
Stap 12 gaat over het formuleren van je conclusie. Voor wie het niet weet, een conclusie trekken, betekent dat je samen uit alle informatie en argumenten be- paalt wat het antwoord is op de verschillende vragen (hoofdvraag en deelvra- gen) die jullie gaandeweg hebben gesteld, en uiteindelijk ook of de hypothese die jullie hebben gesteld, waar is.
Argument
Je schrijft een conclusie op basis van argumenten. Die argumenten haal je uit de door jullie geschreven tekst. Betrek geen zaken in de conclusie die niet beschre- ven staan in je Profielwerkstuk. De conclusie bevat dus geen nieuwe argumen- ten, geen nieuwe inzichten en geen nieuwe informatie.
Volgorde
Als je een conclusie gaat schrijven, dan kun je de volgende volgorde aanhouden:
- Start met een korte samenvatting van het onderwerp en de onderzoeksvraag.
- Vermeld je bevindingen tijdens het onderzoek.
- Beantwoord vervolgens kort en bondig de onderzoeksvraag. Gebruik daarbij de antwoorden op de deelvragen.
- Tot slot bespreek je de doelstelling en beargumenteert waarom je vindt dat je die hebt gehaald (of niet natuurlijk).
OPDRACHT
Wat is jullie conclusie? Had je dat verwacht, stemt het dus overeen met je hypothe- se, of kwam er iets uit wat je totaal niet had verwacht? Leg uit hoe je dit proces hebt ervaren en zet het in je logboek.
CHECKLIST
Hoe schrijf je een goede conclusie?
Bouw je conclusie logisch op: eerst een korte samenvatting van het onderwerp, daarna volgen je bevindingen tijdens het onderzoek en ten slotte beantwoord je kort en bondig de onderzoeksvraag en de deelvragen.
- Gebruik voor de lezer begrijpelijke argumenten.
- Gebruik geen argumenten die niet in de tekst staan.
- Eindig met je doelstelling en leg uit of (en waarom) je die hebt gehaald.
- Laat de conclusie aan anderen lezen en vraag feedback.
- Maak je conclusie definitief.
Aantekeningen:
………………………………………………………………….
Stap 13 Vermeld de bronnen die je hebt gebruikt
Om tot het antwoord op je onderzoeksvraag (en de deelvragen) te komen, ver- zamel je informatie. Deze informatie kan je op diverse plekken vinden. Aange- zien de informatie, door anderen geschreven, beschermd is, mag je daar niet zomaar gebruik van maken. Dus ook niet voor je Profielwerkstuk. Maar als je daarbij de bron van je informatie op de juiste manier vermeldt, mag dat wel.
Bronnen
Als je je informatie niet zelf bedenkt maar geheel of gedeeltelijk haalt bij andere mensen, spreken we van een bron. Dat kan zijn een boek, een krant, een tijd- schrift of een artikel op Internet.
Welke bronnen heb je geraadpleegd? En hoe vermeld je dat op de juiste manier in je Profielwerkstuk?
Welke bronnen kennen we?
Parafraseren
Als je parafraseert vertel je in je eigen woorden wat iemand anders heeft ge- zegd. Je vermeldt eerst de achternaam van de auteur, gevolgd door het jaar van uitgave of publicatie. Bijvoorbeeld: ‘Jansen (2016) zegt in zijn boek Voertuig dat …’. Houd parafrasen zo kort mogelijk.
Citeren
Als je iemand citeert neem je datgene wat iemand heeft gezegd, letterlijk over. Bijvoorbeeld: ‘De conclusie van een team van wetenschappers van de Universi- teit van Amsterdam die hebben onderzocht wat de invloed is van geraffineerde suiker op de gezondheid van de mens, is:…’
Omdat ook de informatie in een Profielwerkstuk controleerbaar moet zijn, moet je zorgvuldig aangeven wat je bronnen zijn, en correct parafraseren en citeren. Daarvoor wordt de zogenaamde APA-methode gebruikt.
Waar vermeld je de bronnen?
Als je in de tekst van je werkstuk een bron letterlijk citeert of in je eigen woorden weergeeft, maak je een noot.
Je kunt op twee manieren noten aan je verslag toevoegen:
1. Voetnoten.
Voetnoten staan onderaan de pagina en worden automatisch doorlopend genummerd. Een voetnoot kan ook dienen om aanvullende informatie te geven, die niet goed in de tekst kan worden opgenomen.
2. Eindnoten.
Een eindnoot plaats je aan het eind van je verslag.
Hoe vermeld je de bronnen?
Voor noten geldt het volgende:
– plaats een citaat tussen “dubbele aanhalingstekens”: “…..”.
– schrijf onmiddellijk achter het citaat de naam van de auteur die je citeert, het jaartal/uitgave en het paginanummer van het blad waar het artikel in staat. Je maakt een voetnoot aan met de knoppen ‘Ctr’, ‘Alt’ en ‘F’.
Voorbeeld formulering voetnoot:
Uit: Kinderen & Voeding nr 8, 2016, p.96.
Plagiaat: Als een of meerdere voetnoten ontbreken, iemand gebrekkig of incorrect wordt geciteerd of niet kan worden teruggevonden, wordt dat als plagiaat (=diefstal van geestelijk eigendom ofwel fraude!) gezien. Ook het gebruik van woorden van een ander (zelfs in licht gewijzigde vorm) als eigen woorden is plagiaat.
Hoe vermeld je een bron in de literatuurlijst?
Als je bron in de literatuurlijst voorkomt, kun je in je noot volstaan met een korte beschrijving. Komt de bron niet voor in je literatuurlijst, gebruik dan de volledige beschrijving.
Neem fouten in een citaat gewoon over. Eventueel plaats je er (sic) achter, waarmee je aangeeft dat je de fout hebt opgemerkt.
1. Verwijzingen naar een boek
Een literatuurvermelding bij informatie uit een boek bevat de volgende gege- vens:
– Achternaam van de auteur gevolgd door een komma.
– De voorletters van de auteur(s).
– Het jaartal tussen haakjes, gevolgd door een punt.
– De titel van het boek cursief met een dubbele punt erachter.
– Een eventuele ondertitel wordt wel genoteerd, maar niet gecursiveerd.
Voorbeeld literatuurvermelding boek:
Achternaam auteur, voorletter(s) (jaar van uitgave). Titel. Eventuele subtitel. Plaats uitgever: uitgever. Bladzijde
2. Verwijzing naar kranten- en tijdschrift-artikelen
Een literatuurvermelding bij informatie uit een tijdschrift of krant bevat de volgende gegevens:
– De naam van het tijdschrift onderstreept of gecursiveerd
– De plaats van uitgifte met dubbele punt
– De naam van de uitgever wordt gevolgd door een punt (bij een artikel uit een tijdschrift wordt de uitgeversnaam niet vermeld).
Voorbeeld literatuurvermelding tijdschrift:
Achternaam, voorletters (jaartal). Titel. Beschrijving. Uitgave (bijvoorbeeld 24), pagina’s (bijvoorbeeld 18 tm 21).
3. Verwijzen naar internetbronnen
Het verschil tussen artikelen van internet en informatie uit boeken of tijd- schriften/kranten is dat informatie uit boeken blijft, terwijl artikelen van in- ternet soms verdwijnen. Als je toch internetbronnen gebruikt, vermeld dan wat relevant is voor wat jij beweert.
Achternaam schrijver, voorletter(s), evt tussenvoegsel(s), (jaar dat het artikel verscheen (Bijvoorbeeld Janssen, A. van der (1998). Daarna: Titel, URL (<>) en ‘geraadpleegd op 3 maart 2017′.
Alle verwijzingen naar internetsites worden in een aparte lijst na de bibliografie toegevoegd. Bij internetverwijzingen is vermelding van de datum van raadpleging vereist.
Met speciale programmatuur wordt je digitale/elektronische versie van je Profielwerkstuk gecheckt op plagiaat.
OPDRACHT
Kijk eens terug op deze derde fase: waar liepen jullie tegenaan, hoe heb je eventuele problemen opgelost en wat heb je daar van geleerd?
CHECKLIST
Hoe vermeld je de bronnen?
• Parafraseer en citeer correct.
• Maak daarbij onderscheid tussen die twee.
• Gebruik zoveel mogelijk je eigen woorden.
• Neem fouten in een citaat over.
• Vermeld je bronnen in de literatuurlijst.
• Maak daarbij verschil tussen een boek, tijdschriften en Internetteksten.
Aantekeningen
56
Inhoudsopgave
Les 1. Wat is je doel dit schooljaar?
Les 2. Hoe leer je een schoolexamen het beste?
Les 3. Hoe plan je het eindexamen?
Handige tips voor, tijdens en na het examen?
Les 5