Bijles individueel.
Stap 1 Gebruik een logboek
Een logboek kun je het beste vergelijken met een dagboek: je noteert wat je gedu- rende het proces dagelijks meemaakt. Je gebruikt het om het proces te beschrijven. Dit doe je vooral om te kunnen beoordelen hoe je iets hebt aangepakt en wat je daarvan hebt geleerd, met het doel om het een volgende keer beter aan te pakken. Zo gebruiken atleten een logboek om hun trainingsresultaten bij te houden (i.c.m. bijvoorbeeld voeding en trainingsarbeid) om sneller te worden, hoger te springen of een speer verder te gooien, met als ultieme doel de beste te worden.
Of iemand die af wil vallen om dagelijks bij te houden wat hij of zij eet, hoeveel gram aan gewichtsverlies dat oplevert en alle andere zaken die invloed hebben op het gewicht, zodat hij of zij zijn/haar aanpak kan bijstellen teneinde het einddoel te halen (bijvoorbeeld 10 kilo afvallen).
En jij dus om alles bij te houden bij het maken van je Profielwerkstuk, zodat je zicht hebt op je aanpak; wat je goed doet, wat beter kan, hoe ver je bent en wat je tussentijds aan kunt passen, zodat je jouw eindresultaat – een voldoende voor je Profielwerkstuk – positief kunt beïnvloeden of bijsturen.
Stap 2 Bepaal met wie je je profielwerkstuk maakt
Wanneer je met iemand anders samen een Profielwerkstuk maakt, kun je er niet omheen: je pakt het proces samen aan (samenwerken). Dat kan zowel positief als negatief uitpakken. Hoe zorg je ervoor dat het eerste gebeurt? kijk eerst hoe- veel tijd je hebt. Naast alle andere dingen die je in die periode wilt doen of afge- sproken hebt, op school, maar ook privé. Dat kan per fase verschillen. Wees daar eerlijk over.
Wat is samenwerken?
Om een keuze te maken met wie je je Profielwerkstuk gaat maken, is het goed te beseffen wat samenwerken betekent. Dat het gaat over vertrouwen, afspra- ken maken (en je daaraan houden), maar ook over de taakverdeling, ervoor zorgen dat je je taak goed en op tijd afhebt en dat je elkaar op een goede manier aanspreekt als iets niet goed is gegaan. Het gaat dus ook over elkaar begrijpen, je in de ander (zijn gedachtewereld) inleven en soms zelfs excuses maken.
Wat betekent dat, vertrouwen?
Vertrouwen betekent dat je erop vertrouwt dat je partner zijn taken goed zal uitvoeren, dat hij zich aan gemaakte afspraken houdt, doet wat hij zegt en zijn taken op tijd afheeft.
Hoe maak je afspraken?
Afspraken maak je samen, zodanig dat beiden de ruimte krijgen om ja of nee te zeggen, Maar als je eenmaal ‘ja’ hebt gezegd, houd je je er ook aan. En mocht er toch iets tussen komen, waardoor je je niet aan je woord kunt houden, dan over- leg je dat met je partner.
Hoe houd je je daaraan?
Heel simpel, je spreekt met elkaar af welke taak ieder voor zijn/haar rekening neemt, en zet het in je logboek. Maar ieder bepaalt voor zich hoe hij ervoor zorgt dat hij zich aan zijn afspraken houdt. Zet het bijvoorbeeld in je (papieren of digitale) agenda, schrijf het desnoods op je hand of op een groot stuk papier dat je boven je bureau hangt. Alles wat voor jou werkt is goed. Als je er niet uitkomt, overleg dan met je partner. Hoe spreek je je partner erop aan als hij iets niet goed heeft gedaan? Dat is een lastige, maar voor het eindresultaat wel een heel be- langrijke (zie verder stap 6).
Hoe kies je een goede partner?
Als je partner niets uitvoert, kan dat ten koste van jouw cijfer gaan. Maar aan de andere kant kan het er ook voor zorgen dat je partner jou bij de les houdt en dat jullie mede daardoor een voldoende halen. Als het klikt, werkt het bovendien in- spirerend en motiverend en kan het ook nog eens leiden tot meer plezier in je werk.
Wil je zeker weten of de partner die je voor ogen hebt, de juiste voor je is….
check: http://assessmenttrainer.nl/competentietest/competentie-samenwerken/
OPDRACHT
Ga naar je logboek en vermeld in je logboek wie jouw partner is.
CHECKLIST
Hoe kies je een goede partner?
Ken jezelf! Weet je van jezelf dat je niet zo gedisciplineerd bent om in je vrije uurtjes aan je profiel- werkstuk te werken? Dan is het misschien slim om iemand te kiezen die dat wel is (waar je mis- schien wel iets van kunt leren). Aan de andere kant is het juist niet zo slim om met iemand samen te gaan werken die die vaardigheid ook niet bezit.
Dus kies een partner:
• waar je je prettig bij voelt
• waar het mee klikt
• waarvan je denkt dat hij betrouwbaar is • die zich aan zijn afspraken houdt
• die op tijd komt
• doet wat hij (toe)zegt
• En die je eventueel aanvult
Verder:
Bezit hij vaardigheden die nodig zijn om uiteindelijk een voldoende te halen? Is hij bijvoorbeeld goed in het schrijven van teksten, neemt hij zijn verantwoordelijkheid en kan hij goed luisteren?
Stap 3 Wie is je begeleider?
Een begeleider is bij het maken van een profielwerkstuk verplicht. Maar waar moet een goede begeleider aan voldoen? En welke regels gelden daarbij?
Hoe is het geregeld?
Er zijn verschillende manieren om aan een begeleider te komen, dat ligt voorna- melijk aan de eisen die de school daarbij stelt. Grofweg komt het op twee moge- lijkheden neer:
- De school bepaalt wie je begeleider wordt.
- Je kiest je begeleider zelf.
Als de school het bepaalt.
Als de school het regelt, heb je weinig of geen invloed op de keus van je begeleider. Wat zijn dan nog de mogelijkheden?
De school eist bijvoorbeeld dat je bij je (profiel)vak wordt ingedeeld.
Dan is de kans groot dat jouw leraar ook je begeleider wordt. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat dat ook je favoriete leraar is. Sowieso heb je het voordeel dat je in ieder geval al bij het vak van je keuze zit en je begeleider geacht mag worden kennis van zaken te hebben. Op een kleine school is de kans dat je je eigen leraar toegewezen krijgt groter dan op grote scholen.
Er zijn meerdere docenten die jouw begeleider zouden kunnen worden.
Op grote(re) scholen zijn er vaak meerdere leraren per vak voor de bovenbouw, daar is dan meer kans dat je bij een andere begeleider dan je eigen of favoriete leraar komt. Dan is het verstandig om te kijken welke docenten jouw begeleider kunnen worden. Vaak is dat jouw docent en een aantal anderen. Als je bij jouw docent wilt, is dat een voordeel. Het is namelijk vaak zo dat de docenten de leer- lingen toegewezen krijgen die ze zelf lesgeven. Wil je echter bij een andere leraar? Ga dan een gesprek met hem/haar aan waarin je jouw onderwerp duidelijk maakt, aangeeft dat je graag hem/haar als begeleider wilt en waarom. Als de docenten zelf kunnen kiezen, heb je daardoor een grotere kans dat hij/zij jou kiest.
Als je zelf aan kunt geven wie je graag als begeleider wilt hebben.
Soms kun je aangeven welke leraar je als begeleider wilt. Meestal moet dit wel een leraar zijn die lesgeeft in het vak van je profielwerkstuk. Het ligt aan de school hoe je bij je eerste keus terechtkomt, vaak zal het gaan via sollicitatiebrie- ven. Dan is het slim om te kijken wat de meeste leerlingen doen en dan juist bij een andere docent te solliciteren. Als je niet direct bij je favoriete begeleider geplaatst wordt, is er of een tweede ronde mogelijk of wordt er direct een andere leraar uit dat vakgebied toegewezen als begeleider. Soms is het verstandiger om je onderwerp enigszins aan te passen, zodat je de begeleider krijgt die je graag wilt.
Als je zelf een begeleider mag kiezen
Als je het zelf mag regelen, kan het zo zijn dat je altijd de begeleider krijgt die je wilt. Het is daarom slim om goed te kijken of de begeleider die je kiest wel de perfecte begeleider is voor jou. Omdat je je begeleider zelf hebt gekozen, is wis- selen vaak moeilijker.
Maar wat is dan de perfecte begeleider?
Iemand waar je een klik mee hebt. Het is prettig als jij en je begeleider op hetzelfde spoor zitten. Dat voorkomt misverstanden en irritaties.
Iemand waar je iets aan hebt. Je hebt niks aan een aardige leraar die bij iedere deadline zegt dat het goed is, maar op het eind onverwachte kritiek heeft.
Iemand die moeite voor je wil doen. Als je verwacht dat een docent er niet of nauwelijks werk van maakt om jou/jullie te begeleiden bij het maken van het Profielwerkstuk, dan is het niet slim om voor die docent te kiezen. Je hebt ten- slotte niet voor niets een begeleider.
Iemand die geïnteresseerd is in jouw onderwerp. Dan heb je de grootste kans dat hij/zij iets kan bijdragen aan het eindresultaat. Je mag er ten slotte van uit gaan dat hij kennis van zaken en interesse in het onderwerp heeft.
Iemand die kennis van zaken heeft. Dan is de kans groter dat hij eventuele vragen over het onderwerp goed kan beantwoorden.
Wat zijn mogelijke valkuilen?
Hij/zij is aardig, maar is hij/zij ook…
Je begeleider moet ook enthousiast zijn over het onderwerp en je profielwerk- stuk, anders zal hij er toch minder aandacht aan besteden. Kies dus een leraar die enthousiast is over jouw onderwerp/vak.
Flexibel?
Is hij bereid en in staat om zijn schema aan te passen aan jullie schema? Hoe zal hij reageren als je hem snel nodig hebt?
Meewerkend?
Is hij bereid en in staat dingen te regelen of te organiseren? Je moet namelijk veel regelen en organiseren tijdens het proces.
Creatief?
Het is handig als je begeleider met je meedenkt als je er zelf niet uitkomt. Als hij/zij dan een beetje creatief is, is dat een pré.
BESCHIKBAAR?
Je zult namelijk soms een gesprek moeten hebben met je begeleider. Dan is het handig als hij er ook voor je is.
Het vak dat de leraar van je keuze geeft moet op z’n minst raakvlakken hebben met het door jullie gekozen onderwerp. Of andersom, het door jou/jullie gekozen onderwerp moet raakvlakken hebben met het vak dat hij of zij geeft. Enthousiast?
Een begeleider heeft de mogelijkheid een uitzonderlijk goed Profielwerkstuk in te sturen naar de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW).
Duidelijk?
Zorg ervoor dat je weet waar je aan toe bent. Je hebt niets aan iemand die din- gen zegt die je niet begrijpt, of die je onvoldoende of verkeerde informatie geeft.
En dan nog dit:
Zijn jij en je begeleider akkoord, geef de informatie dan door aan de Profiel- werkstukcoördinator. Geef aan wie je als begeleider hebt gekozen, wat je onder- werp is en met wie je (eventueel) je profielwerkstuk gaat maken.
Toewijzing
Na de sluitingsdatum van de inschrijving kijkt de Profielwerkstukcoördinator wie welke begeleider krijgt toegewezen. Kun je niet de begeleider van je keuze krijgen, dan wordt er een oplossing gezocht:
– Een andere begeleider bij hetzelfde vak.
– Een andere begeleider bij een ander vak. Soms is het dan slim om voor een ander onderwerp te kiezen.
Als je wilt weten wat je moet doen om voor een nominatie in aanmerking te komen, kijk dan eens op www.knaw.nl.
OPDRACHT
Ga naar je logboek en zet informatie die bij je begeleider hoort in je logboek. Denk daarbij aan de afspraken met de begeleider, maar ook aan belangrijke data en deadlines.
CHECKLIST
Hoe kies je een begeleider die goed bij je past?
Kies eerst een aantal docenten uit waar je vertrouwen in hebt:
Filter daar degenen uit die ook nog eens een leuk vak geven;
- goed kunnen luisteren;
- jou zullen respecteren;
- flexibel zijn;
- kennis van zaken hebben;
- meewerkend zijn;
- regelmatig op school zijn;
- waar je idealiter een klik mee hebt;
- waarbij jij, last but not least, het gevoel hebt dat hij/zij echt iets kan bijdragen aan de kwaliteit van je werkstuk,
- en dus het eindcijfer dat het oplevert.
stap 4 Maak je plan van aanpak
Als je dat allemaal hebt uitgezocht en bepaald, kun je een PvA gaan maken. Het plan van aanpak is een overzicht van wat jullie van plan zijn te gaan doen: alle activiteiten, taken (en taakverdeling), hoofddoel (en subdoelen) en deadlines. Maar ook hoeveel tijd je denkt dat elke taak jou en je partner gaat kosten. Deze informatie zal tijdens het proces zichtbaar worden in het logboek. Daar staat ook in waarom een bepaalde taak bijvoorbeeld meer tijd heeft gekost dan vooraf gepland.
Het is eigenlijk een soort contract met je partner en begeleider. Op basis van je plan van aanpak kun je jouw partner aanspreken als hij/zij zich niet aan jullie afspraken heeft gehouden (zie ook stap 5). De belangrijkste afspraken laat je goedkeuren door je begeleidend docent.
Onderzoek
Zoals eerder al vermeld, is je Profielwerkstuk het verslag van het onderzoek dat je gaat doen. Dat onderzoek is gebaseerd op de onderzoeksvraag. Met een plan van aanpak organiseer je dus de aanpak van je onderzoek, het schrijven van je profielwerkstuk en uiteindelijk ook je presentatie. Als je Plan van Aanpak klaar is, hoef je alleen nog maar te doen wat daarin staat. Pas je PvA steeds aan als je besluit dingen anders aan te pakken.
1. Bepaal welke kolommen je wilt opnemen in je PvA. Denk daarbij aan:
- Wat (moet er gebeuren, gedaan of afgesproken worden?). • Wie (neemt deze taak op zich?).
- Wanneer (moet iets gebeuren, plaatsvinden of af zijn?).
- Waar (vindt het plaats of spreek je af?).
- Hoe (ga je dat aanpakken?).
- Etc.
Welke afspraken maak je daar samen over (of wat mag je daarbij niet vergeten?). Zet deze informatie bijvoorbeeld in de kolom Afspraken of Opmerkingen. Stel vragen die beginnen met de 5 W’s en de H: ‘wat’, ‘waar’, ‘waarom’, ‘wie’ en ‘wanneer’ en ‘hoe’.
2. Vul de kolommen in
Maak voor de eerste kolom een lijstje met dingen die gedurende het proces ge- regeld of gedaan moeten worden. Ga stap voor stap na wat er moet gebeuren. Denk daarbij aan het schrijven, maar ook aan organisatie (logboek, reflecteren, feedback geven) en afronding (toestemming vragen, opruimen, klaarzetten, etc.). Begin bij het begin en werk toe naar het einde. Het eindigt bijvoorbeeld met reflecteren op de presentatie. Vul vervolgens de andere kolommen in. Bij- voorbeeld: thema bedenken (wat), samen (wie), vandaag (wanneer), op school (waar), Mindmeister (hoe) en we moeten het er beiden over eens zijn (wat).
Planning
Bij het maken van een PvA is een goede planning van groot belang. De tijd die je daarvoor hebt, is voorbij voor je er erg in hebt. In een goede planning zijn de volgende zaken opgenomen:
- Taken: Wanneer begin je aan een taak, of vindt die plaats? Bij zaken die op een bepaald moment moeten gebeuren (zoals een interview of een bezoek aan een instelling) zet je naast een datum, ook een (begin)tijd in je planning (en liefst een eindtijd). Het is van belang dat je in je planning op- neemt wanneer jullie samen iets doen, of wanneer je alleen aan iets werkt (en hoe lang), zodat jullie allebei aan je 180 uur komen.
- Deadlines: Wanneer moet iets af of gedaan zijn? Taken doe je op een bepaalde dag en een bepaalde tijd (bijvoorbeeld een over- leg). Deze taak zet je dus op die dag en die tijd in je PvA. De meeste taken kosten meer tijd. Daarvan bepaal je wanneer deze taken af moeten zijn (de deadline). Die zet je in je PvA.
- Werktijd: Hoelang duurt een taak of afspraak?
Hoe lang ben je met iets bezig? Daarbij heb je dus niet alleen te maken met een begin- en een eindtijd, maar ook met hoe lang ben je ermee bezig (verwach- ting)? Dat is van belang in verband met de eis dat je per persoon minimaal 180 uur aan het project hebt besteed. Zorg dus dat je jouw taken op tijd af hebt, zodat de deadline niet in gevaar komt, en je uiteindelijk minstens 180 uur hebt gewerkt.
- Overleg: Wanneer overleg je met elkaar of met anderen (bijvoorbeeld met je begeleider)?
Plan naast de individuele werkmomenten per week of periode ook overlegmomenten in. Daarin kijk je wat er de voorgaande periode is gedaan, wat daaraan beter kan en hoe je dat de volgende periode kunt gaan toepassen. Ook kijk je welke dingen die periode gedaan moeten worden. Denk bij een planning ook aan het vragen om toestemming, het eventueel bespreken van een ruimte voor overleg, afspraken met iemand die je wilt gaan interviewen (waar, wanneer?), het maken van de agenda en de vraag: Wie notuleert?
3. Wie doet wat? (Taakverdeling)
Spreek samen af wie welke taak voor zijn rekening neemt (natuurlijk doe je som- mige dingen ook samen, bijvoorbeeld overleggen, een afspraak met een deskundige en de gesprekken met je begeleider). Leg dat vast in het logboek in de kolom ‘Wie’. Houdt daarbij rekening met:
Een goede afstemming.
Zorg ervoor dat jullie individuele planningen goed op elkaar zijn afgestemd.
Een goede taak- en tijdsverdeling.
Dat betekent dat jullie allebei doen wat je leuk vindt, en/of waar je goed in bent. En dat jullie er in totaal ongeveer net zoveel tijd aan besteden.
Je eigen deadlines.
Daarbij is het van groot belang dat ieder voor zich bepaalt hoeveel tijd hij per periode aan het project kan besteden, en welke taken daarbij passen. Schrijf dat op in je logboek. Hoewel dat per periode kan verschillen, moeten jullie er wel voor zorgen dat aan het einde iedereen minstens 180 uur heeft geïnvesteerd. Het plan van aanpak kan bestaan uit een onderzoeksplan en een tijdplan.
Het onderzoeksplan
In het onderzoeksplan staat de volgende informatie:
- Hoofd- of onderzoeksvraag
- Deelvragen
- Hypothese / verwachtingen
- Werkwijzen / methode
- Informatiebronnen / hulpmiddelen – Taakverdeling
- Daarnaast ga je beginnen met het logboek.
Het tijdsplan
In het tijdplan staat:
– Hoe lang een activiteit duurt
– Wie de activiteit uitvoert
– Wanneer de activiteit wordt uitgevoerd
Start begeleiding
Zodra je een begeleider hebt toegewezen gekregen of zelf hebt gekozen, maak je een (eerste) afspraak met die docent. Je levert vooraf het plan van aanpak in, zodat het eerste gesprek efficiënt zal zijn. Je subdoel daarbij kan zijn: Het PvA is (in opzet) klaar.
Je kunt de gesprekken met je begeleider ook als reflectiemomenten zien, maar soms is het goed om ook tussentijds reflectiemomenten in te plannen, bijvoorbeeld als er zaken niet helemaal gaan zoals gehoopt.
OPDRACHT
Ga naar je logboek en schrijf informatie die te maken heeft met taakverdeling en planning (hoeveel tijd per taak, per persoon) daarin. Vermeld ook waar je eventueel tegen aan bent gelopen, hoe je mogelijke problemen hebt opgelost en wat je daarvan hebt geleerd.
CHECKLIST
Hoe maak je een PvA?
- Bepaal welke kolommen je gaat gebruiken. Wat moet er gebeuren of gedaan worden? Welke taken/acties zijn nodig?
- Wie neemt welke taak op zich?
- Wanneer is de deadline?
- Hoe pakt hij deze taak aan?
- Welke afspraken/opmerkingen maak je daarover?
- Vul elke kolom in.
- Verdeel de taken.
Stap 5 Reflecteer op je aanpak
Om tot een goed eindresultaat te komen, is regelmatig reflecteren van groot belang!
Wat is reflecteren?
Reflecteren is terugkijken, waarbij je jezelf de vragen stelt: Hoe heb ik het aangepakt, wat ging daarbij goed en (vooral) wat kan er de volgende keer beter? Bijvoorbeeld: Je hebt een toets gemaakt. Daar scoor je een onvoldoende voor. Dan kun je je verschillende dingen afvragen:
1. Hoe heb ik het aangepakt?
[Antwoord: Ik heb op de laatste dag een half uurtje geleerd. Ik heb het een keer doorgelezen en daarbij aantekeningen gemaakt].
2. Wat ging goed (en waarom?)?
[Antwoord: Doorlezen ging goed, want daar- door weet ik waar het over ging. De aantekeningen hebben goed geholpen, want daardoor onthield ik de lesstof beter].
3. Wat kan (de volgende keer) beter (dus wat doe je de volgende keer anders?
[Antwoord: (1) Ik ga eerder beginnen, (2) ik verdeel het werk in kleinere stap- jes, (3) ik doe vier dagen lang, elke dag een stukje (als je het herhaalt, onthoud je het beter) en ik laat me op de laatste dag overhoren door mijn moeder].
Waarom doe je dat, reflecteren?
Om beter te worden! Door steeds na te denken over hoe iets beter kan, en het dan ook op die manier aan te pakken, wordt het resultaat steeds beter. Van je eigen fouten leer je immers het meeste!
Hoe doe je dat?
Als je een onvoldoende voor een toets hebt, kun je de conclusie trekken: Ik heb het niet goed gedaan. Stom! Daar heb je niet heel veel aan, want dan zal je het de volgende keer waarschijnlijk weer op dezelfde manier aanpakken, zodat je waarschijnlijk niet veel beter zult scoren. Om echt van je fouten te leren, moet je kritisch naar jezelf durven kijken: Wat kan er de volgende keer beter? Het spreekwoord luidt niet voor niets: Een ezel stoot zich in het gemeen geen twee keer aan dezelfde steen. Dus als je niet leert van je eigen fouten, ben je nog dommer dan een ezel.
Wat doe je met het resultaat?
Behalve dat je het goed in je hoofd prent (zodat je het een volgende keer echt anders aanpakt en dus een beter resultaat haalt), schrijf je het ergens op. In dit geval natuurlijk in je logboek!
En het mooie is…
Reflecteren kun je altijd – ook tussentijds kun je reflecteren op elke fase in het proces, elke taak, maar ook hoe je met elkaar samenwerkt of hoe een afspraak met een deskundige is verlopen – en overal (achteraf) op toepassen: op sporten, een ruzie, een mailtje, een telefoongesprek, een fietstocht of het te laat komen op een afspraak. Wie goed kan (durft te) reflecteren, heeft de meeste kans op succes!
FEEDBACK
Wat is feedback?
Wat is feedback? Feedback is een opmerking over het gedrag of aanpak van een ander (of over jezelf door een ander). Als je om feedback vraagt, vraag je eigenlijk: wat vind je van mijn aanpak? Feedback kun je in principe aan iedereen vragen, maar het is slim om eerst na te gaan of je denkt dat diegene die op je lijstje staat ook daadwerkelijk kan bijdragen aan een beter product. Als het over feedback gaat, kun je denken aan:
1 Feedback geven.
2 Feedback vragen.
3 Feedback krijgen.
4 Feedback verwerken.
1. Feedback geven
Je kunt onderscheid maken tussen opbouwende kritiek en vernietigende kritiek (feedback). De laatste vorm van feedback zorgt doorgaans niet voor een positief resultaat, meestal eindigt dat in ruzie of chagrijn of verdriet. Opbouwende feedback werkt meestal wel positief.
Hoe doe je dat?
Je zegt
(1) wat er is gebeurd (hij/zij is bijvoorbeeld te laat, heeft een taak niet af of is niet op komen dagen),
(2) vraagt naar de reden daarvan,
(3) vertelt er bij hoe jij je daarbij voelt en
(4) komt met een alternatief (hoe kan het een volgende keer anders, zodat jij je beter voelt?) en
(5) welke afspraak maak je daarover?
2. Feedback vragen
Daarbij gaat het om:
(1) waarom vraag je feedback
(2), aan wie vraag je feedback
(3), waar vraag je precies feedback op
(4) en hoe vraag je zo feedback dat je goede input krijgt?
Waarom vraag je feedback?
Je kunt feedback vragen om verschillende redenen: je wilt in z’n algemeenheid de mening van een ander horen (misschien komt hij met input waar je zelf niet aan had gedacht), je komt ergens niet uit (en hoopt dat iemand anders je daarbij kan helpen) of je wilt specifieke informatie (omdat je die zelf niet hebt of kunt vinden).
• Aan wie?
Aan wie je het vraagt, hangt af van waar jij hulp bij nodig hebt en wie jou het beste die hulp kan geven. Daarbij put je uit je netwerk. Je netwerk is: Alle men- sen die je kent en die je eventueel kunnen helpen. Wie uit jouw netwerk zou je goede input kunnen geven? Is dat je vader, je moeder, een tante, een neef, een goede vriend, een deskundige, je begeleider of je partner?
• Wat vraag je precies?
Wil je feedback op de inhoud (bijvoorbeeld is het verhaal volledig, juist of actu- eel?), het taalgebruik (bijvoorbeeld: spelling, interpunctie of de leesbaarheid), ervaring van de lezer (bijvoorbeeld: boeiend, langdradig, confronterend, meele- vend), of de opmaak (bijvoorbeeld lettertype, koppen, marges, illustraties). Neem feedback vragen op in je planning en in je logboek.
• Hoe vraag je feedback?
Als je iemand vraagt om je Profielwerkstuk te lezen en daar in zijn algemeen- heid iets over wil zeggen, dan heb je het over algemene feedback. Dan heb je weinig invloed op de output. Dan kan degene aan wie je de feedback vraagt bijvoorbeeld zeggen dat het PWS ‘prettig leest’, ‘duidelijk is’ of ‘er netjes uit- ziet’. Daarbij is het natuurlijk leuk om te horen dat hij of zij het goed vindt, maar veel schiet je daar niet mee op. Het wordt er niet beter van.
Het zou mooier zijn als degene die het leest echt verbeterpunten aan kan geven. Bijvoorbeeld: ‘dit of dat is mij niet duidelijk, misschien is het beter om…’, ‘je zou ook kunnen denken aan…’, of ‘ik mis…’. Met andere woorden: vraag gericht om feedback, zodat je er echt iets aan hebt.
Subdoelen
Je kunt feedback ook tussentijds gebruiken om te kijken hoe ver je bent, dus bijvoorbeeld wat je hebt gedaan om een subdoel te halen. De optelsom van sub- doelen leidt ten slotte uiteindelijk tot het halen van het einddoel. Je kunt het vergelijken met de subvragen die leiden tot het beantwoorden van de hoofd- vraag. Kijk daarvoor ook in je logboek. Als je eerste subdoel bijvoorbeeld is dat je PvA in opzet klaar is, zou je daar iemand specifiek naar kunnen laten kijken.
3. Feedback krijgen
Feedback vragen is één, maar omgaan met feedback is een tweede. Dat is soms best lastig. Het kan helpen als je in staat bent om feedback te zien als en cadeautje, in plaats van een direct op jou gerichte aanval. Het gaat ten slotte niet om jou als persoon, maar om hoe je iets hebt gedaan. Dus probeer feedback niet te per- soonlijk te nemen, alsof iemand (negatieve) kritiek op je heeft (je aanvalt), maar als iets waar je zelf mee kunt doen wat je wilt en waar je iets aan kunt hebben (of niet). Denk je dat de gegeven feedback je niets oplevert, laat het dan voor wat het is. Maar…, voor je die conclusie trekt, is het soms goed als je het eerst even laat bezinken; wellicht heb je er toch iets aan. Als je feedback verwerkt, laat je zien dat je iets hebt geleerd. Probeer feedback niet letterlijk op te schrijven, maar naar je eigen hand te zetten, zodat het stuk dat je oplevert niet alleen beter wordt, maar nog steeds jouw tekst blijft.
4. Feedback verwerken
En last but not least: Wat doe je met die feedback? Je kunt het negeren of tegen- spreken (‘Ja maar…’), maar je kunt ook doorvragen (‘Wat bedoel je precies met…’), of benutten. Oftewel de tips die je hebt gekregen gebruiken om je Pro- fielwerkstuk beter te maken. Mensen die feedback geven zijn vaak benieuwd naar wat het jou uiteindelijk oplevert. De tip is daarom om direct bij ‘ontvangst’ met een bedankje aan te geven dat de feedback bij jou is binnengekomen en aan te geven wat je ermee denkt te gaan doen. Het is beleefd om degene die je feed- back gaf, te informeren over wat je met zijn/haar tip hebt gedaan en hoe het je eindresultaat heeft beïnvloed.
Op http://info.md-act.nl/blog/hoe-geef-je-feedback zie je hoe je op een goede manier feedback kunt geven. Als je moeite hebt met het ontvangen van feedback zou je hier eens kunnen kijken: https://www.managementsite.nl/6-tips-ontvangen-feedback.
OPDRACHT
Ga naar je logboek en schrijf op hoe je de eerste vijf stappen hebt aangepakt. Wat ging goed, wat kan beter en hoe heb je eventuele problemen opgelost? Wat zijn je belangrijkste leerpunten? Gebruik daarbij de informatie uit dit hoofdstuk.
CHECKLIST
Hoe geef je feedback?
1. Bedenk: aan wie geef ik feedback?
2. Bedenk: wat is er precies ‘fout’ gegaan?
3. Bedenk: waarom stoor ik me daar zo aan?
4. Bedenk: Hoe zou het beter kunnen?
5. Bedenk: welke afspraak wil ik met de ander maken?
Hoe vraag je feedback?
Bedenk:
- Waarom vraag je feedback?
- Aan wie vraag je feedback?
- Waar vraag je precies feedback op?
- Vraag gericht feedback
Hoe ga je om met feedback?
- Neem het niet te persoonlijk (zie het als een cadeautje).
- Je kunt het gebruiken, maar dat hoeft niet.
- Bedank degene die je de feedback geeft.
Hoe verwerk je feedback?
1. Verwerk het in je eigen woorden.
2. Laat degene die je de feedback gaf, weten wat je er aan hebt gehad.
Inhoudsopgave
Wiskunde
Natuurkunde
Economie
Algemeen